Accueil
Au hasard
Se connecter
Configuration
Faire un don
À propos du Wiktionnaire
Licence
Rechercher
houwen
Langue
Suivre
Modifier
Sommaire
1
Néerlandais
1.1
Étymologie
1.2
Verbe
1.2.1
Quasi-synonymes
1.2.2
Apparentés étymologiques
1.2.3
Dérivés
1.2.4
Vocabulaire apparenté par le sens
1.3
Taux de reconnaissance
1.4
Prononciation
1.5
Références
Néerlandais
modifier
Étymologie
modifier
Étymologie manquante ou incomplète
. Si vous la connaissez, vous pouvez l’ajouter
en cliquant ici
.
Verbe
modifier
Présent
Prétérit
ik
houw
hieuw
jij
houwt
hij, zij, het
houwt
wij
houwen
hieuwen
jullie
houwen
zij
houwen
u
houwt
hieuw
Auxiliaire
Participe présent
Participe passé
hebben
houwend
gehouwen
houwen
\ɦʌu.ʋǝ:\
transitif
Tailler
.
Quasi-synonymes
modifier
hakken
kappen
neerslaan
Apparentés étymologiques
modifier
beeldhouwen
vleeshouwen
Dérivés
modifier
houw
houwdegen
houwmes
houweel
houwerij
Vocabulaire apparenté par le sens
modifier
bijl
beitel
guts
hak
mes
zwaard
Taux de reconnaissance
modifier
En 2013, ce mot était reconnu par
[1]
:
85,4 % des Flamands,
83,1 % des Néerlandais.
Prononciation
modifier
(Région à préciser)
: écouter «
houwen
[ɦʌu.ʋǝ:]
»
Références
modifier
↑
Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens,
Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal
, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. →
[
lire en ligne
]