Néerlandais modifier

Étymologie modifier

Dérivé par préfixation de laden.

Verbe 1 modifier

Présent Prétérit
ik laad over laadde over
jij laadt over
hij, zij, het laadt over
wij laden over laadden over
jullie laden over
zij laden over
u laadt over laadde over
Auxiliaire Participe présent Participe passé
hebben laden overd overgeladen

overladen \ˈoːvərˌlaːdə(n)\ transitif

  1. Transborder.
    • het overladen
      le transbordement

Synonymes modifier

Verbe 2 modifier

Présent Prétérit
ik overlaad overlaadde
jij overlaadt
hij, zij, het overlaadt
wij overladen overlaadden
jullie overladen
zij overladen
u overlaadt overlaadde
Auxiliaire Participe présent Participe passé
hebben overladend overladen

overladen \ˌoːvərˈlaːdə(n)\ transitif

  1. Surcharger.
    • een wagen overladen
      surcharger une voiture
    • overladen zijn met werk
      être débordé de travail
  2. (Sens figuré) Couvrir, gaver.
    • hij heeft me overladen met complimenten
      il m'a couvert de compliments

Synonymes modifier

Taux de reconnaissance modifier

En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
  • 100,0 % des Flamands,
  • 98,1 % des Néerlandais.

Prononciation modifier

verbe 1 :
verbe 2 :

Références modifier

  1. Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]