Néerlandais modifier

Étymologie modifier

Dérivé par préfixation de nemen.

Verbe modifier

Présent Prétérit
ik neem toe nam toe
jij neemt toe
hij, zij, het neemt toe
wij nemen toe namen toe
jullie nemen toe
zij nemen toe
u neemt toe nam toe
Auxiliaire Participe présent Participe passé
hebben nemen toed toegenomen

toenemen \Prononciation ?\ intransitif

  1. Augmenter, s’accroître, grandir, redoubler.
    • doen toenemen
      accroître, augmenter
    • in 5 jaar is de omzet met bijna 500 % toegenomen
      en cinq ans, le chiffre d´affaires a progressé de près de 500 %
    • het aantal inwoners neemt toe
      le nombre d’habitants va en augmentan
    • teen toenemende goddeloosheid
      un athéisme croissant
    • in omvang toenemen
      prendre de l´ampleur
  2. S’aggraver.
    • de ziekte neemt toe
      la maladie empire

Synonymes modifier

augmenter
aggraver


Prononciation modifier