Étymologie

modifier
Composé de la particule séparable af et du verbe wijzen.
Étymologie manquante ou incomplète. Si vous la connaissez, vous pouvez l’ajouter en cliquant ici.
Présent Prétérit
ik wijs af wees af
jij wijst af
hij, zij, het wijst af
wij wijzen af wezen af
jullie wijzen af
zij wijzen af
u wijst af wees af
Auxiliaire Participe présent Participe passé
hebben wijzen afd afgewezen

afwijzen \Prononciation ?\ transitif

  1. Refuser, rejeter, repousser, éconduire, débouter.
    • Een aanbod afwijzen.
      Décliner une offre.
    • Een afwijzend antwoord.
      Une réponse négative
    • Een afwijzend gebaar.
      Un geste de refus.
    • Geruchten afwijzen.
      N’ajouter aucune foi à des rumeurs.
    • Kandidaten afwijzen.
      Refuser, écarter des candidats.
    • Een aanbidder afwijzen.
      Éconduire un soupirant.
    • Een verzoek afwijzen.
      Rejeter une demande.
    • Een afwijzende beschikking.
      Une fin de non-recevoir.
    • Hij is afgewezen.
      Il a été refusé, il n’a pas réussi, il n’a pas été reçu; il a été éconduit.
    • De betrokkene wijst de cheque af.
      Le tiré rejette le chèque.
    • (Droit) Afwijzend vonnis.
      Jugement de débouté.
    • (Droit) Zijn eis is afgewezen.
      Il a été débouté de sa demande.

Synonymes

modifier

Dérivés

modifier

Taux de reconnaissance

modifier
En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
  • 99,6 % des Flamands,
  • 99,3 % des Néerlandais.

Prononciation

modifier

Prononciation manquante. (Ajouter)

Références

modifier
  1. Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]