Forme de verbe

modifier

beschadigd \Prononciation ?\

  1. Participe passé de beschadigen.

Adjectif

modifier
Forme Positif Comparatif Superlatif
Forme indéclinée beschadigd beschadigder beschadigdst
Forme déclinée beschadigde beschadigdere beschadigdste  
Forme partitive beschadigds beschadigders

beschadigd \Prononciation ?\

  1. Abîmé, détérioré.
    • beschadigde fles : bouteille ébréchée, bouteille fendue.
    • op de lijst de beschadigde zaken aankruisen : cochez d’une croix sur la liste les biens sinistrés.

Taux de reconnaissance

modifier
En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
  • 100,0 % des Flamands,
  • 100,0 % des Néerlandais.


Prononciation

modifier

Références

modifier
  1. Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]