Néerlandais modifier

Étymologie modifier

Étymologie manquante ou incomplète. Si vous la connaissez, vous pouvez l’ajouter en cliquant ici.

Nom commun modifier

Nombre Singulier Pluriel
Nom bloeijaar bloeijaren
Diminutif

bloeijaar \Prononciation ?\ neutre

  1. (Agriculture) Année de floraison.
    • Het vroegste bloeijaar tot nu toe was in de winter van 2015 en 2016, toen de gemiddelde decembertemperatuur 9,6 graden was. — (« Zacht decemberweer kan tijdens Kerst hooikoortsklachten veroorzaken », dans NU.nl, 25 octobre 2022 [texte intégral])
      La traduction en français de l’exemple manque. (Ajouter)
  2. (Sens figuré) Année fructueuse.
    • 2020, het jaar dat de concertzalen leeg stonden, was ook een bloeijaar van de muziekdocumentaires. — (« 206 minuten onderdompeling in ‘de vrouw van het decennium’ (dixit Billboard) », dans De Volkskrant, 20 octobre 2022 [texte intégral])
      La traduction en français de l’exemple manque. (Ajouter)

Variantes orthographiques modifier