Néerlandais modifier

Étymologie modifier

Étymologie manquante ou incomplète. Si vous la connaissez, vous pouvez l’ajouter en cliquant ici.

Verbe modifier

dagvaarden \Prononciation ?\ transitif

Présent Prétérit
ik dagvaard dagvaardde
jij dagvaardt
hij, zij, het dagvaardt
wij dagvaarden dagvaardden
jullie dagvaarden
zij dagvaarden
u dagvaardt dagvaardde
Auxiliaire Participe présent Participe passé
hebben dagvaardend gedagvaard
  1. (Droit) Assigner, convoquer.
    • voor een rechtbank dagvaarden : traduire devant un tribunal.
    • in rechte dagvaarden : citer en justice.

Dérivés modifier

Taux de reconnaissance modifier

En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
  • 98,3 % des Flamands,
  • 98,7 % des Néerlandais.

Prononciation modifier

Prononciation manquante. (Ajouter)

Références modifier

  1. Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]