Étymologie

modifier
Participe passé de noodzaken (contraindre).

Adjectif

modifier

genoodzaakt \Prononciation ?\

  1. Contraint.
    • zich genoodzaakt zien
      se voir contraint, obligé de
    • ik zie mij genoodzaakt in te grijpen
      je me vois obligé de

Prononciation

modifier