genoodzaakt
Étymologie
modifier- Participe passé de noodzaken (contraindre).
Adjectif
modifiergenoodzaakt \Prononciation ?\
- Contraint.
zich genoodzaakt zien
- se voir contraint, obligé de
ik zie mij genoodzaakt in te grijpen
- je me vois obligé de
Prononciation
modifier- (Région à préciser) : écouter « genoodzaakt [Prononciation ?] »