Voir aussi : hij, híj́

Néerlandais modifier

Forme de pronom modifier

híj \Prononciation ?\

  1. Forme emphatique de hij.
    • In de eerste plaats merkte de Heer van de kerk volgens de evangelist ooit op dat Híj in ieder geval níet gekomen is om vrede te brengen (Matteüs 10:34). — (« De kerk moet het twistgesprek niet dempen maar juist bevorderen », dans Trouw, 24 janvier 2017 [texte intégral])
      La traduction en français de l’exemple manque. (Ajouter)

Notes modifier

L’orthographe de 1996 préconise la graphie híj́, si techniquement possible.