Néerlandais modifier

Étymologie modifier

Étymologie manquante ou incomplète. Si vous la connaissez, vous pouvez l’ajouter en cliquant ici.

Verbe modifier

Présent Prétérit
ik kleur in kleurde in
jij kleurt in
hij, zij, het kleurt in
wij kleuren in kleurden in
jullie kleuren in
zij kleuren in
u kleurt in kleurde in
Auxiliaire Participe présent Participe passé
hebben kleuren ind ingekleurd

inkleuren \Prononciation ?\ transitif

  1. Colorer.
    • Iets in het blauw inkleuren.
      Colorer quelque chose en bleu.
    • (Technique) Het inkleuren.
      La coloration dans la masse.
  2. Colorier.
    • Een tekening inkleuren.
      Colorier un dessin.
    • Het inkleuren van een tekening.
      Le coloriage d’un dessin.
    • (Informatique) Het inkleuren.
      La colorisation.
    • Ingekleurd.
      En couleur.

Synonymes modifier

Taux de reconnaissance modifier

En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
  • 99,6 % des Flamands,
  • 99,7 % des Néerlandais.


Prononciation modifier

Références modifier

  1. Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]