Néerlandais modifier

Étymologie modifier

À comparer avec l’anglais to show et l’allemand schauen.

Verbe modifier

Présent Prétérit
ik schouw schouwde
jij schouwt
hij, zij, het schouwt
wij schouwen schouwden
jullie schouwen
zij schouwen
u schouwt schouwde
Auxiliaire Participe présent Participe passé
hebben schouwend geschouwd

schouwen

  1. Regarder.
  2. Inspecter.

Synonymes modifier

Taux de reconnaissance modifier

En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
  • 97,3 % des Flamands,
  • 99,0 % des Néerlandais.


Prononciation modifier

Références modifier

  1. Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]