spijsolie
Étymologie
modifierNom commun
modifier| Nombre | Singulier | Pluriel |
|---|---|---|
| Nom | spijsolie | spijsoliën spijsolies |
| Diminutif | — | — |
spijsolie \ˈspɛɪ̯s.ˌ(ʔ)o.li\ féminin/masculin
- Huile alimentaire.
Hyperonymes
modifierHyponymes
modifier- aardnotenolie
- amandelolie
- anijsolie
- arachideolie
- avocado-olie
- bananenolie
- boterolie
- chiliolie
- citroenolie
- druivenpitolie
- frituurolie
- goudsbloemolie
- grondnotenolie
- hazelnootolie
- jeneverolie
- kaneelolie
- katoenzaadolie
- klapperolie
- kokosolie
- koolzaadolie
- kruidnagelolie
- laurierolie
- lijnolie
- lijnzaadolie
- maanzaadolie
- maïskiemolie
- maisolie
- maïsolie
- mosterdolie
- notenolie
- olijfolie
- palmolie
- palmpitolie
- palmpittenolie
- papaverolie
- peperolie
- pimentolie
- pinda-olie
- pindaolie
- raapolie
- raapzaadolie
- rijstolie
- rijstvliesolie
- roerbakolie
- saffloerolie
- salieolie
- sesamolie
- sinaasappelolie
- slaolie
- sojaolie
- tarwekiemolie
- venkelolie
- visolie
- vlasolie
- walnotenolie
- wintergroenolie
- zaadolie
- zonnebloemolie
- zonnebrandolie
Taux de reconnaissance
modifier- En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
- 60,5 % des Flamands,
- 84,5 % des Néerlandais.
Prononciation
modifier- Pays-Bas : écouter « spijsolie [ˈspɛɪ̯s.ˌ(ʔ)o.li] »
Références
modifier- ↑ Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]