standaardtalig
Néerlandais modifier
Étymologie modifier
- Dérivé de standaardtaal, avec le suffixe -ig.
Adjectif modifier
Forme | Positif | Comparatif | Superlatif |
---|---|---|---|
Forme indéclinée | standaardtalig | standaardtaliger | standaardtaligst |
Forme déclinée | standaardtalige | standaardtaligere | standaardtaligste |
Forme partitive | standaardtaligs | standaardtaligers | — |
standaardtalig \Prononciation ?\
- (Linguistique) Relatif à la standaardtaal, la langue standard.
- Kenmerken die volgens onze transcripties in één of meerdere programma’s niet voorkomen, noch in standaardtalige, noch in tussentalige vorm, of kenmerken waarven de relatieve frequentie om methodologische redenen geen juist beeld weergeeft, hebben we niet opgenomen bij het berekenen van de tussentaalindex. — (Elien Lefevere, Tussentaal in de Vlaamse media, Université de Gand, 2011, 169 pages, page 57)