Étymologie

modifier
Composé de toon et du participe présent de aangeven.

Adjectif

modifier
Forme Positif Comparatif Superlatif
Forme indéclinée toonaangevend toonaangevender toonaangevendst
Forme déclinée toonaangevende toonaangevendere toonaangevendste  
Forme partitive toonaangevends toonaangevenders

toonaangevend \Prononciation ?\

  1. Qui fait autorité, qui donne le ton, de premier plan, à l’avant-garde, à la pointe (du progrès), qui fait référence.
    • zij is toonaangevend
      elle donne le ton
    • een toonaangevende krant
      un quotidien de référence

Taux de reconnaissance

modifier
En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
  • 97,2 % des Flamands,
  • 100,0 % des Néerlandais.

Prononciation

modifier

Références

modifier
  1. Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]