tussentijds
Néerlandais modifier
Étymologie modifier
Adjectif modifier
| Forme indéclinée | tussentijds \Prononciation ?\ |
|---|---|
| Forme déclinée | tussentijdse \Prononciation ?\ |
| Forme partitive | tussentijds \Prononciation ?\ |
tussentijds \Prononciation ?\
- Intérimaire, intermédiaire.
tussentijds programma
- calendrier intérimaire
tussentijdse beëindiging
- résiliation anticipée
tussentijdse verkiezing
- élection partielle
tussentijdse aflossing
- remboursement anticipé
een tussentijdse inspectie
- une inspection effectuée dans l’intervalle
tussentijdse reiniging
- nettoyage intermédiaire
behoudens tussentijdse verkoop
- sauf vente entre-temps
Adverbe modifier
tussentijds \Prononciation ?\
- Entre-temps, dans l’intervalle, par anticipation.
iemands functie tussentijds waarnemen
- assurer l’intérim de quelqu’un.
tussentijds eet ik nooit
- je ne mange jamais entre les repas
Synonymes modifier
Taux de reconnaissance modifier
- En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
- 98,6 % des Flamands,
- 100,0 % des Néerlandais.
Prononciation modifier
- (Région à préciser) : écouter « tussentijds [Prononciation ?] »
Références modifier
- ↑ Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]