valsheid
Néerlandais modifier
Étymologie modifier
Nom commun modifier
valsheid \Prononciation ?\ féminin
- Fausseté.
Valsheid in geschrifte.
- Faux en écriture.
Zij werd veroordeeld wegens valsheid in geschrifte en gebruik van vervalste documenten.
- Elle a été condamnée pour faux et usage de faux.
- Duplicité, fausseté, perfidie.
Synonymes modifier
- fausseté
- duplicité
Taux de reconnaissance modifier
- En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
- 97,4 % des Flamands,
- 99,7 % des Néerlandais.
Prononciation modifier
- (Région à préciser) : écouter « valsheid [Prononciation ?] »
Références modifier
- ↑ Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]