Néerlandais modifier

Étymologie modifier

Composé du préfixe ont- et de kennen, « connaître ».

Verbe modifier

Présent Prétérit
ik ontken ontkende
jij ontkent
hij, zij, het ontkent
wij ontkennen ontkenden
jullie ontkennen
zij ontkennen
u ontkent ontkende
Auxiliaire Participe présent Participe passé
hebben ontkennend ontkend

ontkennen \ɔntˈkɛ.nən\ transitif

  1. Nier, dénier, contester.
    • ik ontken niet dat...
      je ne nie pas que...
    • ik ontken het niet
      je n’en disconviens pas
    • het valt niet te ontkennen, dat...
      il est indéniable que...
    • ontkennen de vader van het kind te zijn
      désavouer l’enfant
  2. Méconnaître, renier.

Synonymes modifier

nier
méconnaître

Antonymes modifier

Taux de reconnaissance modifier

En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
  • 99,1 % des Flamands,
  • 100,0 % des Néerlandais.

Prononciation modifier

Références modifier

  1. Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]