bediller
Néerlandais modifier
Étymologie modifier
- Étymologie manquante ou incomplète. Si vous la connaissez, vous pouvez l’ajouter en cliquant ici.
Nom commun modifier
bediller \bə.ˈdɪ.lər\
- Chicaneur.
- De graad was hem althans een officieel brevet van bevoegdheid als schrijver over theologische onderwerpen, dat hem sterker maakte tegenover de argwaan van zijn bedillers.. — (Johan Huizinga, Erasmus (Érasme), 1924 (chapitre VIII))
- Le grade [de docteur en théologie] lui fut du moins un brevet officiel de compétence en tant qu’auteur traitant de sujets de théologie, ce qui le renforça face à la méfiance de ses critiques.
- De graad was hem althans een officieel brevet van bevoegdheid als schrijver over theologische onderwerpen, dat hem sterker maakte tegenover de argwaan van zijn bedillers.. — (Johan Huizinga, Erasmus (Érasme), 1924 (chapitre VIII))
- Curieux, qui se mêle des affaires qui ne le regardent pas.
Synonymes modifier
Chicaneur :
Curieux :
Taux de reconnaissance modifier
- En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
- 13,8 % des Flamands,
- 36,9 % des Néerlandais.
Prononciation modifier
- (Région à préciser) : écouter « bediller [bə.'dɪ.lər] »
Références modifier
- ↑ Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]