Néerlandais modifier

Étymologie modifier

Composé de la particule inséparable be- et du verbe roeren.

Verbe modifier

Présent Prétérit
ik beroer beroerde
jij beroert
hij, zij, het beroert
wij beroeren beroerden
jullie beroeren
zij beroeren
u beroert beroerde
Auxiliaire Participe présent Participe passé
hebben beroerend beroerd

beroeren \Prononciation ?\ transitif

  1. Toucher.
  2. Effleurer.

Synonymes modifier

Dérivés modifier

Taux de reconnaissance modifier

En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
  • 97,0 % des Flamands,
  • 97,9 % des Néerlandais.

Prononciation modifier

Prononciation manquante. (Ajouter)

Références modifier

  1. Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]