Néerlandais modifier

Étymologie modifier

De sodemieteren.

Verbe modifier

besodemieteren \Prononciation ?\ transitif

Présent Prétérit
ik besodemieter besodemieterde
jij besodemietert
hij, zij, het besodemietert
wij besodemieteren besodemieterden
jullie besodemieteren
zij besodemieteren
u besodemietert besodemieterde
Auxiliaire Participe présent Participe passé
hebben besodemieterend besodemieterd
  1. (Familier) Arnaquer, rouler.

Synonymes modifier

Taux de reconnaissance modifier

En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
  • 87,1 % des Flamands,
  • 99,3 % des Néerlandais.


Prononciation modifier

Références modifier

  1. Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]