bezighouden
Étymologie
modifierVerbe
modifierPrésent | Prétérit | |
---|---|---|
ik | houd bezig | hield bezig |
jij | houdt bezig | |
hij, zij, het | houdt bezig | |
wij | houden bezig | hielden bezig |
jullie | houden bezig | |
zij | houden bezig | |
u | houdt bezig | hield bezig |
Auxiliaire | Participe présent | Participe passé |
hebben | houden bezigd | beziggehouden |
bezighouden \Prononciation ?\ transitif
- Occuper, préoccuper.
deze vraag houdt hem bezig
- cette interrogation occupe son esprit
- Occuper, faire travailler.
een onderneming die duizenden werknemers bezighoudt
- une entreprise qui occupe des milliers de salariés
Synonymes
modifierpréoccuper
faire travailler
Prononciation
modifier- (Région à préciser) : écouter « bezighouden [Prononciation ?] »