Néerlandais modifier

Étymologie modifier

Du français calque

Verbe modifier

calqueren

Présent Prétérit
ik calqueer calqueerde
jij calqueert
hij, zij, het calqueert
wij calqueren calqueerden
jullie calqueren
zij calqueren
u calqueert calqueerde
Auxiliaire Participe présent Participe passé
hebben calquerend gecalqueerd
  1. Calquer, décalquer.
  2. Imiter.

Synonymes modifier

décalquer
imiter

Dérivés modifier

décalquer

Vocabulaire apparenté par le sens modifier

décalquer

Taux de reconnaissance modifier

En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
  • 53,9 % des Flamands,
  • 27,6 % des Néerlandais.


Prononciation modifier

Références modifier

  1. Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]