Néerlandais modifier

Étymologie modifier

Étymologie manquante ou incomplète. Si vous la connaissez, vous pouvez l’ajouter en cliquant ici.

http://www.etymologiebank.nl/trefwoord/foeteren

Verbe modifier

foeteren intransitif

Présent Prétérit
ik foeter foeterde
jij foetert
hij, zij, het foetert
wij foeteren foeterden
jullie foeteren
zij foeteren
u foetert foeterde
Auxiliaire Participe présent Participe passé
hebben foeterend gefoeterd
  1. Râler, grogner.
  2. Se déchaîner.

Synonymes modifier

râler, grogner
se déchaîner

Dérivés modifier

Taux de reconnaissance modifier

En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
  • 91,4 % des Flamands,
  • 95,5 % des Néerlandais.

Prononciation modifier

Références modifier

  1. Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]