Néerlandais modifier

Étymologie modifier

Du préfixe ont- (« dé- ») et du verbe spannen (« tendre »)

Verbe modifier

Présent Prétérit
ik ontspan ontspande
jij ontspant
hij, zij, het ontspant
wij ontspannen ontspanden
jullie ontspannen
zij ontspannen
u ontspant ontspande
Auxiliaire Participe présent Participe passé
ontspannend ontspand

ontspannen \ɔnt.spa.nǝⁿ\

  1. Se détendre.

Taux de reconnaissance modifier

En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
  • 100,0 % des Flamands,
  • 100,0 % des Néerlandais.

Prononciation modifier

Références modifier

  1. Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]