Néerlandais modifier

Étymologie modifier

 Composé de tegen et de spraak.

Nom commun modifier

tegenspraak féminin/masculin (Indénombrable)

  1. Contradiction.
    • de geest van tegenspraak
      l’esprit de contradiction
    • dat is in flagrante tegenspraak met...
      c’est en contradiction flagrante avec...
    • dat is in tegenspraak met hetgeen hij eerder gezegd heeft
      c’est en contradiction avec ce qu’il a dit
    • lijnrecht in tegenspraak met...
      en opposition totale avec...
    • geen tegenspraak duldend
      péremptoire
  2. Objection, contestation.
    • zonder tegenspraak
      sans contredit
    • vonnis gewezen op tegenspraak
      jugement contradictoire

Synonymes modifier

contradiction
objection

Taux de reconnaissance modifier

En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
  • 100,0 % des Flamands,
  • 99,4 % des Néerlandais.

Prononciation modifier

Références modifier

  1. Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]