Néerlandais modifier

Étymologie modifier

Dérivé par préfixation du verbe drukken.

Verbe modifier

Présent Prétérit
ik druk uit drukte uit
jij drukt uit
hij, zij, het drukt uit
wij drukken uit drukten uit
jullie drukken uit
zij drukken uit
u drukt uit drukte uit
Auxiliaire Participe présent Participe passé
hebben drukken uitd uitgedrukt

uitdrukken \ʌjt.dɾɵ.kǝⁿ\ transitif

  1. Exprimer.
    • zijn gedachten uitdrukken
      exprimer ses idées
    • een onbeholpen manier van uitdrukken
      une gaucherie d’expression
    • dat is sterk uitgedrukt
      c’est exagéré
    • de waarde van iets in geld uitdrukken
      exprimer en argent la valeur d’une chose
    • in dollars uitgedrukt
      libellé en dollars
    • zich uitdrukken
      s’exprimer
    • zich erg vlot kunnen uitdrukken
      avoir une grande facilité à s’exprimer
    • als ik mij zo mag uitdrukken
      si j’ose dire
  2. Presser, extraire.
    • een sigaret uitdrukken
      écraser une cigarette

Synonymes modifier

exprimer
presser

Taux de reconnaissance modifier

En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
  • 99,5 % des Flamands,
  • 99,7 % des Néerlandais.

Prononciation modifier

Références modifier

  1. Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]