Néerlandais modifier

Étymologie modifier

Composé de la préposition aan « à », de dam « digue » et du suffixe -en.

Verbe modifier

Présent Prétérit
ik dam aan damde aan
jij damt aan
hij, zij, het damt aan
wij dammen aan damden aan
jullie dammen aan
zij dammen aan
u damt aan damde aan
Auxiliaire Participe présent Participe passé
hebben aandammend aangedamd

aandammen \Prononciation ?\ transitif

  1. Endiguer.

Taux de reconnaissance modifier

En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
  • 71,0 % des Flamands,
  • 42,4 % des Néerlandais.

Prononciation modifier

Références modifier

  1. Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]