boeken

Néerlandais

Étymologie

Composé de boek (« livre ») avec le suffixe -en.

Verbe

	Présent	Prétérit
ik	boek	boekte
jij	boekt
hij, zij, het	boekt
wij	boeken	boekten
jullie	boeken
zij	boeken
u	boekt	boekte
Auxiliaire	Participe présent	Participe passé
hebben	boekend	geboekt

boeken \Prononciation ?\ transitif

1. Consigner, enregistrer, porter en compte.
   • De uitgaven boeken in het kasboek.

     Consigner les dépenses dans le livre de comptes.

2. Réserver, retenir.
   • Joop heeft de plaatsen voor het vliegtuig geboekt.

     Joop a réservé les places pour l’avion.

Dérivés

• aanboeken
• afboeken
• bijboeken
• boekerij
• boekhouden
• boeking
• boekjaar
• boekschuld
• boekstaven
• boekvorm
• boekwaarde
• boekwinst
• inboeken
• omboeken
• overboeken
• terugboeken
• uitboeken
• verboeken

Vocabulaire apparenté par le sens

consigner

• administratie
• boekhouding
• crediteur
• debiteur

réserver

• tafel (au restaurant)
• toegangskaart
• passage
• reis
• bestellen
• reserveren

Forme de nom commun

Nombre	Singulier	Pluriel
Nom	boek	boeken
Diminutif	boekje	boekjes

boeken \Prononciation ?\

1. Pluriel de boek.

Taux de reconnaissance

En 2013, ce mot était reconnu par :

• 99,1 % des Flamands,
• 99,4 % des Néerlandais.

Prononciation

• (Région à préciser) : écouter « boeken [Prononciation ?] »