Étymologie

modifier
A rapprocher de l'allemand braten, de même sens.
Présent Prétérit
ik braad braadde
jij braadt
hij, zij, het braadt
wij braden braadden
jullie braden
zij braden
u braadt braadde
Auxiliaire Participe présent Participe passé
hebben bradend gebraden

braden \bɾa.dǝː\ transitif

  1. Rôtir.

Vocabulaire apparenté par le sens

modifier

Taux de reconnaissance

modifier
En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
  • 99,2 % des Flamands,
  • 99,7 % des Néerlandais.

Prononciation

modifier

Références

modifier
  1. Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]