dagelijks
Néerlandais modifier
Étymologie modifier
- Formé sur dag avec le suffixe -lijks et e épenthétique.
Adjectif modifier
dagelijks \da.ɣǝ.lɛks\
- Quotidien, journalier.
- de dagelijkse leiding : la direction des affaires courantes.
Adverbe modifier
dagelijks \Prononciation ?\
Taux de reconnaissance modifier
- En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
- 100,0 % des Flamands,
- 100,0 % des Néerlandais.
Prononciation modifier
- Pays-Bas : écouter « dagelijks [da.ɣǝ.lɛks] »
Références modifier
- ↑ Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]