Néerlandais modifier

Étymologie modifier

Dérivé par préfixation de treden.

Verbe modifier

Présent Prétérit
ik overtreed overtrad
jij overtreedt
hij, zij, het overtreedt
wij overtreden overtraden
jullie overtreden
zij overtreden
u overtreedt overtrad
Auxiliaire Participe présent Participe passé
hebben overtredend overtreden

overtreden \Prononciation ?\

  1. Enfreindre, violer, désobéir à.
    • een op de vijf horecazaken overtrad het rookverbod
      une entreprise de restauration sur cinq enfreignait l’interdiction de fumer
    • het reglement overtreden
      enfreindre le règlement
    • hij heeft de wet overtreden
      il a transgressé la loi

Synonymes modifier

Taux de reconnaissance modifier

En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
  • 100,0 % des Flamands,
  • 99,0 % des Néerlandais.

Prononciation modifier

Références modifier

  1. Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]