Néerlandais modifier

Étymologie modifier

Étymologie manquante ou incomplète. Si vous la connaissez, vous pouvez l’ajouter en cliquant ici.
(Date à préciser) Composé de paprika (« poivron ») et de poeder (« poudre »), littéralement « poudre de poivron ».

Nom commun modifier

Nombre Singulier Pluriel
Nom paprikapoeder paprikapoeders
Diminutif paprikapoedertje paprikapoedertjes
 
Paprikapoeder.

paprikapoeder \Prononciation ?\ neutre / masculin

  1. (Cuisine) Paprika.
    • Fruit in een braadpan bacon met de boter en de ui tot alles goudbruin is. Roer het paprikapoeder erdoor en leg de stukken kip in de pan. Laat ze onder af en toe omkeren heel even meebakken. — (Berty van Essen, « Paprikakip » in Studenten Kookboek, Van Dischoeck, 1981, page 84. → lire en ligne)
      La traduction en français de l’exemple manque. (Ajouter)
    • Of het nou zoet, gerookt of pikant is, we zitten nooit zonder paprikapoeder in onze keuken. Deze specerij komt van verschillende soorten paprika's die zijn gedroogd en enkele keren zijn gemalen tot het bijna zijdezacht is. Gerookte paprikapoeder wordt vaak geassocieerd met de Spaanse keuken, terwijl zoete paprika rijkelijk wordt gebruikt in Hongaarse gerechten. — (Alex Elliott-Howery et Jaimee Edwards, Ons Foodsaver Boek, Lannoo et Ferm, Tielt, 2023.)
      La traduction en français de l’exemple manque. (Ajouter)

Prononciation modifier

Voir aussi modifier

  • paprikapoeder sur l’encyclopédie Wikipédia (en néerlandais)