sterven
NéerlandaisModifier
ÉtymologieModifier
- Du latin torpere « être sans vie ».
Verbe Modifier
Présent | Prétérit | |
---|---|---|
ik | sterf | stierf |
jij | sterft | |
hij, zij, het | sterft | |
wij | sterven | stierven |
jullie | sterven | |
zij | sterven | |
u | sterft | stierf |
Auxiliaire | Participe présent | Participe passé |
zijn | stervend | gestorven |
sterven \stɛɾ.və:\ intransitif
- Mourir.
- Op sterven liggen.
- Être à l’article de la mort.
- Wacht niet totdat ik op sterven lig om mij te komen bezoeken.
- N’attendez pas que je sois à l’article de la mort pour venir me rendre visite.
- Op sterven na dood zijn.
- Être moribond.
- Op sterven liggen.
SynonymesModifier
DérivésModifier
Apparentés étymologiquesModifier
Taux de reconnaissanceModifier
- En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
- 99,6 % des Flamands,
- 100,0 % des Néerlandais.
PrononciationModifier
- (Région à préciser) : écouter « sterven [stɛɾ.və:] »
RéférencesModifier
- ↑ Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]