uitbrengen
Étymologie
modifierVerbe
modifier| Présent | Prétérit | |
|---|---|---|
| ik | breng uit | bracht uit |
| jij | brengt uit | |
| hij, zij, het | brengt uit | |
| wij | brengen uit | brachten uit |
| jullie | brengen uit | |
| zij | brengen uit | |
| u | brengt uit | bracht uit |
| Auxiliaire | Participe présent | Participe passé |
| hebben | brengen uitd | uitgebracht |
uitbrengen \Prononciation ?\ transitif
- Émettre, exprimer.
een stem uitbrengen
- exprimer une voix
- Publier, commercialiser, lancer.
een boek uitbrengen
- publier un livre
Synonymes
modifier- émettre
- publier
Taux de reconnaissance
modifier- En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
- 100,0 % des Flamands,
- 98,3 % des Néerlandais.
Prononciation
modifier- (Région à préciser) : écouter « uitbrengen [Prononciation ?] »
Références
modifier- ↑ Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]