geluid
Étymologie
modifierNom commun
modifierNombre | Singulier | Pluriel |
---|---|---|
Nom | geluid | geluiden |
Diminutif | geluidje | geluidjes |
geluid \ɣəˈlœy̯t\ neutre
- Son, bruit, voix, cri.
verdachte geluiden
- bruits suspects
- (Sens figuré) een nieuw geluid laten horen
- faire entendre un nouveau son de cloche
Dérivés
modifier- antigeluid
- bijgeluid
- contactgeluid
- dierengeluid
- geluidarm
- geluidbelasting
- geluidbreking
- geluiddempend
- geluiddemper
- geluiddicht
- geluidhinder
- geluidloos
- geluidmeter
- geluidmeting
- geluidmixer
- geluidmontage
- geluidniveau
- geluidproducerend
- geluidsafdichting
- geluidsapparatuur
- geluidsarchief
- geluidsarm
- geluidsband
- geluidsbarrière
- geluidsbelasting
- geluidsbox
- geluidscamera
- geluidscassette
- geluidscollage
- geluidscherm
- geluidsdecor
- geluidsdemper
- geluidsdiagram
- geluidsdicht
- geluidsdrager
- geluidsdruk
- geluidseffect
- geluidsfilm
- geluidsfilter
- geluidsgolf
- geluidshaat
- geluidsheffing
- geluidshinder
- geluidsingenieur
- geluidsinstallatie
- geluidsintensiteit
- geluidsisolatie
- geluidsisolerend
- geluidskaart
- geluidskunst
- geluidskwaliteit
- geluidsleer
- geluidsman
- geluidsmedium
- geluidsmeter
- geluidsmeting
- geluidsmix
- geluidsmontage
- geluidsmuur
- geluidsniveau
- geluidsopname
- geluidsoverlast
- geluidsprikkel
- geluidsschaduw
- geluidsscherm
- geluidssnelheid
- geluidsspectrum
- geluidsspoor
- geluidssterkte
- geluidsstudio
- geluidstechnicus
- geluidstechniek
- geluidstest
- geluidstrilling
- geluidsversterker
- geluidsvolume
- geluidsvoortplanting
- geluidswagen
- geluidswal
- geluidszonering
- geluidversterker
- groepsgeluid
- infrageluid
- junglegeluid
- keelgeluid
- motorgeluid
- oerwoudgeluid
- stemgeluid
- surroundgeluid
- tegengeluid
- ultrageluid
- wangeluid
- zaalgeluid
Hyponymes
modifierForme de verbe
modifiergeluid \ɣəˈlœy̯t\
- Participe passé de luiden.
Taux de reconnaissance
modifier- En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
- 99,6 % des Flamands,
- 99,0 % des Néerlandais.
Prononciation
modifier- \ɣəˈlœy̯t\
- Pays-Bas : écouter « geluid [ɣəˈlœy̯t] »
- Pays-Bas (partie continentale) (Wijchen) : écouter « geluid [Prononciation ?] »
Références
modifier- ↑ Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]