wasecht
Étymologie
modifierAdjectif
modifierForme | Positif | Comparatif | Superlatif |
---|---|---|---|
Forme indéclinée | wasecht | wasechter | wasechtst |
Forme déclinée | wasechte | wasechtere | wasechtste |
Forme partitive | wasechts | wasechters | — |
wasecht
- (Sens propre) Grand teint, dont les couleurs résistent au lavage.
- (Sens figuré) À toute épreuve, inébranlable.
- Véritable, authentique.
…met een wasechte astronoom, een sterrenkundige, een beroemdheid in zijn vak, een belangrijke bink bij het observatorium van Greenwich.
— (Hubert Lampo, De verdwaalde carnavalsvierder)
Synonymes
modifierTaux de reconnaissance
modifier- En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
- 36,6 % des Flamands,
- 50,8 % des Néerlandais.
Prononciation
modifier- (Région à préciser) : écouter « wasecht [Prononciation ?] »
Références
modifier- ↑ Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]