afwikkelen

Néerlandais

Étymologie

Composé de la particule séparable af- et du verbe wikkelen.

Étymologie manquante ou incomplète. Si vous la connaissez, vous pouvez l’ajouter en cliquant ici.

Verbe

afwikkelen \Prononciation ?\ transitif

	Présent	Prétérit
ik	wikkel af	wikkelde af
jij	wikkelt af
hij, zij, het	wikkelt af
wij	wikkelen af	wikkelden af
jullie	wikkelen af
zij	wikkelen af
u	wikkelt af	wikkelde af
Auxiliaire	Participe présent	Participe passé
hebben	afwikkelend	afgewikkeld

1. Dévider, dérouler, étendre.
2. Régler, liquider.
   • Een kwestie afwikkelen.

     Régler une question.

   • Een schadegeval afwikkelen.

     Régler un sinistre.

   • Een faillissement afwikkelen.

     Liquider une faillite.

Synonymes

dévider

• loswikkelen
• afdoen
• ontrollen
• uitrollen

régler

• afhandelen
• liquideren
• opheffen
• regelen

Dérivés

• afwikkelaar
• afwikkelbaar
• afwikkeling

Vocabulaire apparenté par le sens

dérouler

• haspel
• spoel

régler

• faillissement
• verplichting
• zaak

Taux de reconnaissance

En 2013, ce mot était reconnu par :

• 98,3 % des Flamands,
• 99,3 % des Néerlandais.

Prononciation

• Pays-Bas : écouter « afwikkelen [Prononciation ?] »