helpen

Néerlandais

Étymologie

À rapprocher de l’allemand helfen et de l’anglais help, de même sens.

Verbe

	Présent	Prétérit
ik	help	hielp
jij	helpt
hij, zij, het	helpt
wij	helpen	hielpen
jullie	helpen
zij	helpen
u	helpt	hielp
Auxiliaire	Participe présent	Participe passé
hebben	helpend	geholpen

helpen \ˈɦɛl.pə(n)\ transitif ou intransitif

1. Aider, assister, secourir, venir en aide, prêter main forte.
   • Iemand een handje helpen.

     Prêter la main, donner un coup de main à quelqu’un.

   • Elkaar helpen.

     S’entraider.

2. Servir.
   • (Commerce) Kan ik u helpen?

     Puis-je vous servir / vous aider ?

Synonymes

aider

• assisteren, bijstaan, hulp verlenen, ondersteunen, ter zijde staan, van nut zijn

servir

• bedienen, dienen, van dienst zijn

Antonymes

aider

• tegenwerken

Dérivés

• afhelpen
• behelpen
• bijhelpen
• doorhelpen
• meehelpen
• ophelpen
• terechthelpen
• uithelpen
• verhelpen
• voorthelpen
• vooruithelpen
• weghelpen
• helpdesk
• helper
• helpfunctie
• helpmenu
• helpscherm
• helpster
• helpsysteem
• helpzeel

Taux de reconnaissance

En 2013, ce mot était reconnu par :

• 100,0 % des Flamands,
• 99,7 % des Néerlandais.

Prononciation

• Pays-Bas : écouter « helpen [Prononciation ?] »