opzoeken
Néerlandais modifier
Étymologie modifier
- Dérivé par préfixation de zoeken.
Verbe modifier
Présent | Prétérit | |
---|---|---|
ik | zoek op | zocht op |
jij | zoekt op | |
hij, zij, het | zoekt op | |
wij | zoeken op | zochten op |
jullie | zoeken op | |
zij | zoeken op | |
u | zoekt op | zocht op |
Auxiliaire | Participe présent | Participe passé |
hebben | zoeken opd | opgezocht |
opzoeken \Prononciation ?\ transitif
- Chercher, rechercher.
Een informatie opzoeken in een encyclopedie
- Chercher une information dans une encyclopédie
- Visiter, rendre une visite.
Iemand opzoeken
- Venir voir quelqu’un
- Provoquer, chercher.
Synonymes modifier
provoquer
Taux de reconnaissance modifier
- En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
- 99,6 % des Flamands,
- 99,0 % des Néerlandais.
Prononciation modifier
- (Région à préciser) : écouter « opzoeken [Prononciation ?] »
Références modifier
- ↑ Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]