overgaan
Néerlandais modifier
Étymologie modifier
- Dérivé par préfixation de gaan.
Verbe modifier
overgaan \Prononciation ?\ transitif & intransitif
- Passer, traverser, franchir.
- de grens overgaan
- franchir la frontière
- de grens overgaan
- (École) Passer à la classe supérieure, monter de classe.
- Marcher, sonner, tinter.
- de telefoon gaar over
- la sonnerie (du téléphone) est déclenchée
- de telefoon gaar over
- Disparaître, passer.
- de pijn zal wel overgaan
- la douleur finira par passer
- de pijn zal wel overgaan
- Passer à, procéder à.
- hij kon er niet toe overgaan
- il ne pouvait se décider à le faire
- ertoe overgaan om...
- se mettre en devoir de...
- op een andere versnelling overgaan
- changer de vitesse
- overgaan tot de orde van de dag
- passer à l’ordre du jour
- tot de aanval overgaan
- monter à l’assaut
- tot arrestatie overgaan
- procéder à une arrestation
- tot de aanschaf van een auto overgaan
- faire la dépense d’une voiture
- wij hopen dat wij niet tot een dergelijke maatregel hoeven over te gaan
- nous souhaitons ne pas avoir besoin de recourir à une telle mesure
- hij kon er niet toe overgaan
Synonymes modifier
- passer
- passer à la classe supérieure
- marcher
- disparaître
- passer à
Taux de reconnaissance modifier
- En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
- 98,3 % des Flamands,
- 99,0 % des Néerlandais.
Prononciation modifier
→ Prononciation manquante. (Ajouter)
- (Région à préciser) : écouter « overgaan [Prononciation ?] »
Références modifier
- ↑ Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]