Breton modifier

Forme de verbe modifier

Mutation Forme
Non muté tagen
Adoucissante dagen
Spirante zagen

dagen \ˈdɑː.ɡɛn\

  1. Forme mutée de tagen par adoucissement (t > d).

Anagrammes modifier

Danois modifier

Forme de nom commun modifier

Commun Singulier Pluriel
Indéfini dag dage
Défini dagen dagene

dagen \Prononciation ?\ commun

  1. Singulier défini de dag.

Néerlandais modifier

Étymologie modifier

Composé de dag avec le suffixe -en.

Verbe modifier

dagen \Prononciation ?\ transitif

Présent Prétérit
ik daag daagde
jij daagt
hij, zij, het daagt
wij dagen daagden
jullie dagen
zij dagen
u daagt daagde
Auxiliaire Participe présent Participe passé
hebben dagend gedaagd
  1. (Droit) Citer, assigner.
    • Iemand voor de rechter dagen.
      Assigner quelqu’un (en justice).

Apparentés étymologiques modifier

Vocabulaire apparenté par le sens modifier

Forme de nom commun modifier

dagen \Prononciation ?\

  1. Pluriel de dag.

Taux de reconnaissance modifier

En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
  • 99,6 % des Flamands,
  • 99,7 % des Néerlandais.

Prononciation modifier

Références modifier

  1. Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]