Néerlandais modifier

Étymologie modifier

Dérivé par préfixation de voeren.

Verbe modifier

Présent Prétérit
ik voer uit voerde uit
jij voert uit
hij, zij, het voert uit
wij voeren uit voerden uit
jullie voeren uit
zij voeren uit
u voert uit voerde uit
Auxiliaire Participe présent Participe passé
hebben voeren uitd uitgevoerd

uitvoeren \Prononciation ?\ transitif

  1. Exécuter, réaliser, accomplir, effectuer, faire.
    • Wij zullen uw bestelling tot uw volle tevredenheid uitvoeren.
      Nous exécuterons votre commande à votre entière satisfaction.
    • Een taak uitvoeren.
      Accomplir une tâche.
    • Niets uitvoeren.
      Ne rien faire, ne pas en ficher un coup.
  2. Jouer, interpréter, représenter.
    • Een toneelstuk uitvoeren.
      Jouer une pièce.
    • Een muziekstuk uitvoeren.
      Exécuter un morceau de musique.
  3. Exporter.
    • Machines uitvoeren.
      Exporter des machines.

Synonymes modifier

exécuter
jouer
exporter

Vocabulaire apparenté par le sens modifier

accomplir
réaliser, exécuter
jouer, représenter
exporter
faire

Taux de reconnaissance modifier

En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
  • 100,0 % des Flamands,
  • 100,0 % des Néerlandais.

Prononciation modifier

Références modifier

  1. Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]