hebben
Bas allemand modifier
Étymologie modifier
- Du vieux saxon hebbian. À rapprocher de du néerlandais hebben, de même sens.
Verbe modifier
hebben
Néerlandais modifier
Étymologie modifier
- Du moyen néerlandais hebben, du vieux néerlandais hebban, du proto-germanique *habjaną, ultimement de l’indo-européen *keh₂p-. Cognat de l’allemand haben, de l’anglais have.
Verbe modifier
| Présent | Prétérit | |
|---|---|---|
| ik | heb | had |
| jij | hebt | |
| hij, zij, het | heeft | |
| wij | hebben | hadden |
| jullie | hebben | |
| zij | hebben | |
| u | hebt | had |
| Auxiliaire | Participe présent | Participe passé |
| hebben | hebbend | gehad |
hebben \ˈɦɛ.bə(n)\
- Avoir, être en relation possessive.
- Piet heeft twee meisjes. : Pierre a deux filles.
- Wij hebben een zeer comfortabel onderkomen. : Nous avons un logement très agréable.
- Ik heb niet veel geld. : Je n’ai plus beaucoup d’argent.
- U hebt modder op uw kleding. : Vous avez de la boue sur vos habits.
- Ik heb een gebroken arm. : J’ai un bras cassé.
- Het koud, warm hebben : Avoir froid, chaud.
- Honger, dorst ... hebben : Avoir faim, soif.
- Gelijk, ongelijk hebben : Avoir raison, avoir tort.
- U heeft het recht niet om dat te doen. : Vous n’avez pas le droit de faire ça.
- Se passer, arriver.
- Wat heb je? Voel je je niet goed? : Qu’est-ce que tu as ? Tu te sens mal ?
- Se procurer, obtenir quelque chose.
- Ik heb dat paard heel voordelig kunnen aanschaffen. : J’ai eu ce cheval à très bon marché.
- Mag ik het woord hebben? : Puis-je avoir la parole?
- Supporter, endurer.
- Ik kan dat niet meer hebben. : Je ne le supporte plus.
- Avoir (Auxiliaire) Auxiliaire servant à former les temps composés de tous les verbes transitifs, signifiant le passé, la complétion ou l’expérience. Note : Certains verbes intransitifs demandent zijn comme auxiliaire.
- Ik heb goed gegeten. : J’ai bien mangé.
- Ik ben daar geweest. : J’ai été là.
Synonymes modifier
- behept zijn met
- belast zijn met
- beschikken over
- bezitten
- in het bezit zijn van
- se passer, arriver
- se procurer
- supporter
Vocabulaire apparenté par le sens modifier
- auxiliaire
- être en relation possessive
- supporter
Dérivés dans d’autres langues modifier
- Afrikaans : hê
Taux de reconnaissance modifier
- En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
- 100,0 % des Flamands,
- 98,9 % des Néerlandais.
Prononciation modifier
- \ˈɦɛ.bə(n)\
- Pays-Bas : écouter « hebben [ˈɦɛ.bə(n)] »
- Pays-Bas (partie continentale) (Wijchen) : écouter « hebben [Prononciation ?] »
Références modifier
- ↑ Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]